Wanneer ik mensen vertel dat ik nog steeds actief ben ik het studentenleven word ik wel eens vreemd aangekeken. “Maar je studeert toch niet meer? Wordt het niet eens tijd om op te groeien?” zijn dan steevast de opvolgvragen. De vragen komen telkenmale van mensen die zelf nooit in het studentenleven zaten of die vergeten zijn dat ze ooit deel uitmaakten van het studentencorps. Het zijn mensen die vaak niet (meer) weten waar dat studentenleven om draait. Daarom vandaag – het voelt relevant – graag eens een woordje uitleg…
Veel mensen hebben slechts één of
twee woorden waar ze aan denken bij het horen van de term ‘studentenleven’.
Veelal betreft het termen als bier, zattigheid, dopen, vadsigheid. En voor heel wat studenten in dat studentenleven is dat ook zo. Voor mij
draait het studentenleven echter om drie voorname zaken: vriendschap, de
traditionele beleving van studentikoze avonden en academische zelfontplooiing.
Daar komt af en toe inderdaad ook eens een pint bij kijken, maar de essentie
ligt niet in de brouwketel.
Vriendschappen kan je uiteraard overal smeden. Clubs en kringen
hebben daarop zeker geen alleenrecht. Maar het studentenleven biedt
(oud-)studenten een gezamenlijk project. Het verenigt mensen rond een
clubtafel. Vele avonden worden samen doorgebracht: al vergaderend, al lachend, al
huilend, al zingend. Banden worden gesmeed en uitgediept. De clubtafel biedt
een plek om elkaar te leren kennen, om zichzelf te kunnen zijn in het bijzijn
van anderen, om samen elkaars ware gelijke te zijn. Met gepaste trots haal ik
hier aan dat vele leden van studentenclub Bourgondia vrienden voor het leven
zijn geworden. Een jaar geleden werd ik zelfs dooppeter van de kleine spruit
van twee clubgenoten, pas nog was ik getuige op hun huwelijk. Het is niet voor
niets dat we nog regelmatig samenkomen rond dezelfde tafels als vijf, zes jaar
geleden. Want al studeerden we af, de band die we in Geel opbouwden leeft
voort.
Na mijn studies
pikte ik de draad weer op met het leven in Hasselt. Een meer dan goede vriend
stond daar inmiddels achter de toog in een studentikoos café, de Ambiorix. Wat
begon in ‘daar eens iets gaan drinken uit blijk van vriendschap voor die makker’
mondde al snel uit in het leren kennen van lokale studenten die ras nieuwe
vrienden werden. En vriendschap onderhoud je. En in vriendschap met studenten gebeurt
dat niet zelden… op café en rond de clubtafel waar ik als – toen nog als genodigde
– mee aanschoof.
Het is altijd leuk
te voelen dat je bij een groep hoort. Uiteindelijk liet ik dat ook formaliseren
door me uit sympathie te laten dopen bij Mater Paramedica, de verpleegkundige
kring waartoe de uitbaters en vele stamgasten van de Ambiorix behoorden. Sedert
die dag weet ik me ook in Hasselt deel van een sterk verbond. (En ja, het klopt…
Ik stommelde er aan het eind van vorig academiejaar warempel ook het (laag)praesidium
binnen.)
Als snel leerde ik – nog steeds
de leergierige studentikoos uit Geel – de verschillen in stijl en traditie tussen de Geelse en de Hasselts-Diepenbeekse
studentenwereld. Al van in het allereerste begin had ik in Geel genoten van de
liederen in de codex. Toegegeven: sommige liederen waren me al te
rechts-seperatistisch of de Rooms, maar het merendeel zong ik als snel graag en
luid op menig cantus. Ik leerde op mezelf nieuwe liederen, die we in Geel niet
zongen. Samen met enkele andere enthousiastelingen leerden we elkaar nieuwe
liederen, anekdotes en gebruiken. We gingen op zoek naar liedjes die niet meer
in de codex stonden, naar andere codexen, naar de geschiedenis achter de cantus
als geheel en naar die van de liederen zelf. Die avonden vormden de
voedingsbodem voor studentenclub Bourgondia. Het is dan ook niet verwonderlijk
dat de kennismaking met een andere traditie in zingen en cantussen ook na mijn
studies de aandacht trok. (Terzelfdertijd leerde ik ook de linkse zangtraditie
steeds beter kennen. Een nieuwe wereld aan te zingen liederen ging langzaam
open.)
Mijn kennis breidde uit en ook in
Hasselt kwam ik mensen tegen die mijn passie voor het studentikoze lied deelden.
Ik mocht af en toe een interne cantus meemaken en werd zelfs eens mee genomen
naar een vormcantus in Leuven alwaar ik op het tijdsbestek van enkele luttele
uren een schat aan nieuwe liedjes leerde.
Die leergierige houding naar de
traditie in beleving brengt me ook naadloos bij het streven naar zelfontplooiing. Hier citeer ik graag
de huidige statuten van Bourgondia: “[…] een besloten groepering van mensen die
ten doel heeft […] de kennis en kunde van haar leden te verruimen.” We stellen
ons al in het allereerste artikel dit doel. Immers: een club bestaat uit meer
dan vriendschap alleen en louter het beleven van traditie is als het langzaam
versterven in een kamer die steeds een beetje kouder wordt omdat het haardvuur
is uitgegaan. Een club verrijkt haar leden zoals ieder lid bijdraagt aan het
geheel.
Uitstappen naar brouwerijen en
stoffenbeurzen, politieke en historische lezingen, infoavonden, speeches, appreciatiemomenten in de nachtelijke stilte aan de Antwerpse kade… In de
afgelopen zeven jaren heb ik al heel wat bijgeleerd doordat ik in clubverband
deelnam aan activiteiten, doordat ik in het studentenleven interessante mensen
en gespreksonderwerpen tegen kwam. En inderdaad: net zoals het vriendschappelijk
karakter is ook het luik van de zelfontplooiing niet iets waar een club
alleenrecht op heeft. Maar het studentenleven schept een context, een kader
waarbinnen kansen gecreëerd (kunnen en moeten) worden.
HiSS, Amicitiae Limburgia, Bourgondia, Mater
Paramedica,… Ik ben ze allen schatplichtig. Ze hebben me de afgelopen
zeven jaren warmte en onderdak geboden. Ze waren (en zijn) een plek waar ik kan
lachen en waar ik mag huilen. Ik ontmoet(te) er nieuwe mensen en maak(te) er
vele vrienden. Ik leer(de) samen met hen over academische onderwerpen, over
onbenulligheden, over het leven en over sterven. Ik zing met hen zoals zij die
voor ons kwamen ook samen hebben gezongen. Ze zijn het warme vuur in de herberg
na een lange dagtocht. Ut
vivamus, crescamus et floreamus…
Geen opmerkingen:
Een reactie posten